Rijlaarsdam, G. (2024, 9 december). Taalonderwijs ontwerpen vanuit een visie op samenhang. Deel 1. Aanbevelingen om samenhang aan te brengen in de eindtermen Nederlands: stappenplan en denkschema.
Video
. Utrecht. https://video.uva.nl/media/Samenhang+in+lessen+Nederlands+Workshop+ZKHO+Project/0_8m5fxpya
|
Deze presentatie is een uitwerking van Rijlaarsdam, G., Ten Peze, A., en Van Strien, A. (2024). Handreiking ontwerpen van samenhangend taalonderwijs: https://ltn.publicatieserver.nl/publication/9/345.
Twee opties om samenhang aan te brengen worden uitgewerkt: samenhang via de rollen die een leerling kan vervullen in het taalverkeer, en samenhang via een verbinding tussen de twee onderscheiden taalgebruiksdomeinen: Creatief-Literair Taalgebruik en Functioneel-Academisch aalgebruik.
Rollen: Dat kun je doen binnen Creatief-Literair of Functioneel-Academisch taalgebruik
1. Koppel taalgebruikersrollen binnen een leerling: als je iets over taalgebruiken/communiceren onderwijst, kun je de leerling in de rol van lezer en schrijver plaatsen (begrijper en begrepene).
2. Koppel de rol van taalbeschouwer en taalgebruiker:
a. wie taal gebruikt/teksten maakt of leest kan in de rol van taalbeschouwer geplaatst worden, met als doel meer inzicht in de communicatie te verwerven, en daar later als taalgebruiker weer profijt van te hebben
b. wie naar communicatie/taal/tekst kijkt (taalbeschouwer) creëert een ‘schema’ van de taalgebruikssituatie/de tekst/het betoog (verwerft inzicht),
i. kan dat inzicht gebruiken in een volgende situatie als taalgebruiker
ii. kan over dat inzicht communiceren als taalgebruiker (zoals leerlingen bij geschiedenis moeten kunnen communiceren over…geschiedenis)
Psychologisch: deze invalshoek verbindt de twee taalgebruiksdomeinen’; Creatief-literair <> Functioneel-Academisch. Drie opties
3. Leerlingen bouwen kennis op over de wereld en de mens (over de werking van de wereld: fenomenen en de relaties ertussen), uit beide taalgebruiksdomeinen (in de rol van taalgebruiker en/of taalbeschouwer)
4. Leerlingen bouwen kennis op over de werking van teksten (over de werking van teksten: bijvoorbeeld; dialogen in fictieteksten transfereren naar dialoogschema’s te gebruiken in functioneel academische taalgebruikssituatie, naar bijvoorbeeld alledaags taalverkeer)
5. Leerlingen bouwen kennis/ervaring op over wat het is om teksten te begrijpen en teksten te produceren die begrepen moeten worden: kennis over lees/schrijfprocessen (over de werking van het hoofd). Weten dat je op verschillende manier een schrijfproces kunt beginnen (eerst soort van schemaatje maken en dan schrijven, of meteen gaan schrijven om het hoofd te legen en daarna selecteren en herordenen)
In principe zouden alle 17-19 eindtermen te categoriseren zijn in rollen taalgebruiker (lezer/schrijver<>begrijpen/begrijpen worden) en taalbeschouwer en de twee taalgebruiksdomeinen. Het kan nodig zijn om de kennis die leerlin op moet doen ook onderscheiden moet worden: over de wereld, of over het taalverkeer.
|