A. Werkwoordspelling en stijl (20%); B (40%): Poëzieanalyse. 18 analysevragen bij een gedicht. Veelal herkennen van literair begrip of procedé. Twee gesloten interpretatievragen. C (40%): Schrijfvaardigheid. Betoogopdracht naar aanleiding van twee literaire werken waarin één van twee mogelijke thema’s moet worden verdedigd.

Onderscheidend. Het sterkste van deze toets is de essayopdracht waarbij leerlingen een betoog of beschouwing moeten schrijven over een gelezen roman in combinatie met een gedicht. Deze opdracht geeft in potentie inzicht in zowel schrijfvaardigheid van de leerling, als diens literaire interpretatievermogen als de opdracht opener geformuleerd wordt